Joseph Schijveschuurder

‘Mijn ouders waren Joods én communistisch. Dat was extra gevaarlijk. Dat bleek kort na de Februaristaking (1941) toen mijn vader Leendert bij het opplakken van stakingsoproepen werd betrapt. Gevolg? De doodstraf, die op 6 maart werd uitgevoerd. Behalve de verhuizing van mijn moeder en mij – kort daarna – naar een ander adres in Amsterdam weet ik verder niets van mijn eerste jaren. Feiten zijn dat mijn moeder in juli 1943 in Sobibor is vermoord en dat ik in de loop van dat jaar in Bolsward terecht ben gekomen. Hoe en door wie ik daar ben gebracht ben ik nooit te weten gekomen.

Door het geregelde bezoek van Duitsers op mijn eerste onderduikadres, een bakkerswinkel, was dat een onveilige plek. Ik kwam daarna bij de familie Venema in de Franekerstraat terecht. Ze hadden vier kinderen, met wie ik veel speelde. Ik had er een fantastische tijd.

Een traumatische ervaring deed ik na de oorlog op. Ik was nog altijd bij de familie Venema, ze beschouwden mij als hun zoon en broer. Toch ben ik eind 1946 plotseling bij hen weggehaald. Dat plotselinge gedwongen afscheid van mijn onderduikouders heeft me zeer veel verdriet gedaan en ik weet dat dat voor hen ook gold. Ik werd teruggebracht naar Amsterdam en kwam in het gezin van Theo en Trudy van Reemst terecht.

Na de scheiding van mijn nieuwe ouders werd ik door de heer van Reemst bij kennissen in Oost-Duitsland ondergebracht. Hij wilde opnieuw trouwen en kon mij er niet meer bij hebben. Na nog in Luxemburg en Nederland gewoond te hebben ben ik uiteindelijk weer in Oost-Duitsland terecht gekomen. Daar woon ik nog steeds, maar nog altijd heb ik contact met “Bolsward”, aan welke stad ik de fijnste jeugdherinneringen heb.’

‹ Ga terug...