Henry Blumenstein

‘Tijdens de Kristallnacht (van 9 op 10 november 1938) werd mijn vader Franz gearresteerd. We woonden destijds in Wenen. Nadat hij weer vrij kwam lukte het hem Duitsland te ontvluchten. Hij kwam uiteindelijk op Cuba terecht. Hij heeft vervolgens van alles geprobeerd om moeder en mij en zijn moeder Regina daar ook te krijgen. Dat lukte in het voorjaar van 1939 bijna. We hebben aan boord van de St. Louis voor Havana gelegen maar kregen uiteindelijk geen toestemming het schip te verlaten. Het schip keerde terug naar Europa, waar de Joodse passagiers over verschillende landen werden verdeeld. Moeder, grootmoeder en ik kwamen in Nederland terecht en werden eerst ondergebracht in het Quarantainestation Heiplaat onder Pernis.

Via Amsterdam wisten mijn moeder en ik later in Fryslân onder te duiken. Zij kwam bij een gezin in Leeuwarden terecht en ik op de boerderij van de familie Dijkstra aan De Dille in Easterwierrum. Begin september 1943 werd moeder bij een huiszoeking opgepakt en via het Huis van Bewaring in Leeuwarden en Kamp Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze 24 september werd vermoord. Ik overleefde de oorlog in Easterwierrum en zag mijn vader in 1946 terug in New York. Hij was een gebroken man die zich altijd schuldig bleef voelen dat het hem niet was gelukt om ons in veiligheid te brengen.

Ik vestigde me in de VS en liet me sindsdien Henry noemen. Ik ben enkele malen terug geweest in Fryslân, om het contact met mijn onderduikfamilie te onderhouden en om het beeld van mijn jeugd zo compleet mogelijk te krijgen”.

‹ Ga terug...